Van: Edwin Timmers. Aan: allen en Robbert Plass en Simone Gerono in het bijzonder
Betreft: mijn bijdrage ‘Over fysieke en mentale coördinatie na je 55e ‘ en de stelling:
‘Gezond’ is: het samen (in een club) plezier beleven aan een activiteit/sportvorm en de ‘wijze van deelnemen’ als inspirerend c.q. motiverend ervaren. Omdat: (a) we dat leuk vinden c.q. het ontspanning geeft en (b) de fysieke en mentale coördinatie in samenhang en optimaal wordt belast. Optimaal staat hier voor: 75% van je persoonlijk maximale coördinatievermogen ofwel een matig intensieve belasting. Daarnaast: naast beleven ook: leren en ontwikkelen.
Reactie op Robbert. Als mensen gaan bewegen c.q. sporten kiezen ze voor plezierige activiteiten en als ze zich dan ook nog optimaal (=matig intensief en dagelijks bewegend en sportend) willen belasten zou het verstandig zijn een vorm te kiezen die dat mogelijk maakt. Cruciaal is de samenhang tussen fysieke (doelgericht motorisch handelen) en mentale coördinatie (strategisch of met visie handelen). Het is niet alleen het beleven van volleybal, maar die activiteit ook (beter) leren spelen qua motorische vaardigheden/technieken en toepassen van probleemoplossingsvaardigheden, zoals tactieken, leermethoden, kennen van regels en effecten van regelveranderingen. Dat fysiek-mentale totaalplaatje van een sport- of beweegvorm bepaalt de mate van complexiteit en optimale belasting. In de Lichamelijke Opvoeding en met name het Voortgezet onderwijs en in de jeugdsport (in mindere mate) is ‘motorisch, sociaal en cognitief leren in samenhang’ een kernpunt. Als kinderen dat kunnen, kunnen ouderen dat ook. Dit sluit aan bij de ‘show’ van de hoogleraren Swaab, Scherder en oud-topschaatser Ard Schenk, die ze in het land en voor de tv opvoeren. Kern van hun verhaal is: belast ouderen optimaal op - onder andere - het gebied van bewegen-sporten en leren-ontwikkelen. Bedoeld is ‘matig intensief’). Toevallig (?) – de wetenschappelijke en (LO)vakliteratuur hebben er bol van gestaan en breinonderzoek gooit er nog een schepje bovenop – de twee pijlers onder mijn ‘fysiek en mentaal actieve, gezonde en zinvolle leefstijl (zie eerste bijdrage). De vraag is of mensen zich bewust zijn van die ‘betere’ keuze voor de ene of nadere activiteit. Naast ‘plezier geven’ maakt het een keuze zinvol(ler). Hoe ouder we worden, hoe meer het samen sporten (in een groep of ‘club’ van ongeveer dezelfde leeftijd) is aan te bevelen. Dat zeg je ook zelf. Het stimuleert het samenwerkend leren en ontwikkelen. Maar ook dan, is er niets tegen individueel sporten.
Betreft: bijdrage van Simone. Een goede aanvulling op mijn eerste twee bijdragen. Omdat u haar bijdrage nu pas ontvangt, en niet in de eerste week van de maand, stel ik u voor, om de reactietijd hierop tot en met 24 februari te verruimen. Simone kan daarna – eventueel – eind februari nog op die reacties reageren. Begin februari verschijnt óók een bijdrage van Dinant Roode, Instituut voor Sportstudies te Groningen. Er valt dus heel wat te lezen, en naar ik hoop, ook te reageren.
Simone wil af van het door haar geconstateerde negatieve imago van MBvO. Om daarvan af te komen raad ik Simone aan te beschrijven wat de meest gebruikelijke beweegactiviteiten van MBvO zijn, op welke wijze daaraan door de deelnemers kan worden deelgenomen en hoe je een MBvO-club kunt typeren. ‘Imago’ hangt volgens mij samen met het krijgen van een goed beeld. Dan kun je pas oordelen en er al of niet voor kiezen. Ik begrijp uit het verhaal dat Simone de (sport en leefstijl)interesse van de nieuwe generatie senioren (geboren in de jaren veertig, vijftig en begin zestig; dus nu ongeveer 55-75 jaar) niet verschillend vindt van die van de vooroorlogse generatie (75 jaar en ouder). Ik ben het daar niet mee eens. Gedrag en opvattingen van deze twee generaties verschillen aanzienlijk. Zie daarvoor de (onderzoek)publicaties van het Sociaal Cultureel Planbureau in 2006 en 2010 en de vele literatuur die de laatste jaren hierover is verschenen. HBO en MBO-Opleidingen die we met de sportgerichte visie en missie van OLDACTION, www.oldaction.nl, kennis laten maken, ondersteunen dat de 55-75 jarigen ‘anders’ willen bewegen en willen sporten. Er kan niet van één groep ouderen worden gesproken Daarom ontstaat de voorkeur - onder andere van de overheid zelf - om ze te verdelen in 55- en 75-plus.
Culturele en maatschappelijke ontwikkelingen beïnvloeden ons gedrag en onze opvattingen. Zo heeft, vanaf de jaren zeventig en tachtig, de sport in Nederland zich sterk ontwikkeld. Sportmogelijkheden zijn aanzienlijk verruimd en de sport staat open voor steeds meer doelgroepen (niet meer uitsluitend voor jonge mannen, maar nu ook voor: meisjes, vrouwen, mensen met fysieke en geestelijke beperkingen, inactieven). ‘Sporten’ is nu een ruim begrip. De aanvankelijk sterk overheersende competitiesport, gericht op maximale prestaties, selectie en vooral fysieke training, liet geen ruimte voor veel aandacht voor ouderen. Gymnastiekverenigingen en zeker - vanaf de jaren zeventig - het Meer Bewegen voor Ouderen (MBvO) doken in dat ‘gat’. Hun aanbod was en is laagdrempelig. Aanvankelijk vooral gericht op gymnastiek(oefeningen), volksdansen en enkele spelvormen. Dat alles sloot goed aan bij wat vele ouderen ook wilden. En ook vrijwel het enige wat ze in ‘clubverband’ konden doen.
De wereld veranderd echter en zo ook de mens. Een groot van de LO op school werd vanaf het begin van de jaren zeventig meer sportgericht. Drie van de toenmalige vijf ALO’s ondersteunden die trend. Tegelijk vond het ‘spelenderwijs leren’ ingang en het besef dat sportvormen aan doelgroepen kunnen en moeten worden aangepast. Volleyballen begint (ook in de jeugdsport) dan met twee tegen twee, dan vier tegen vier en in sommige klassen in de bovenbouw van het VO zes tegen zes, maar met op de groep afgestemde regels. Later volgde het circulatie- en minivolleybal op de basisschool. Het materiaal werd eveneens afgestemd op de doelgroep. Het op-maat en optimaal sporten vereist in de school veel differentiatie, omdat leerlingen in motorisch niveau sterk verschillen. Die ervaringen met veranderbare inhouden en andere ‘wijze van deelnemen’, gelden ook voor de ‘55-75’-sport. Vele 55-plussers hebben door hun sport- en beweegervaring en door het besef dat sport veranderbaar is, een sportgerichte interesse. Omdat elke sportvorm, ook in een naar niveau heterogene groep, op maat van een groep en van een individu te maken is, kun je in principe tot je ‘honderdste’ sporten.
Door betere opleiding en meer belang hechten aan samenwerking groeide een brede behoefte aan het activeren van het zelfregulerend handelen. Het zelf en samen leren en ontwikkelen in een mixgroep. Want als op ‘leeftijd’ groepen worden samengesteld , mede om voldoende deelnemers te krijgen, is het nodig dat mannen en vrouwen, beginners en gevorderden, met goede en slechte coördinatie, gezonde sporters en met fysieke beperkingen (chronisch zieken), iedereen dus, kan meedoen.
Veteranensport is voor velen, ook op de lange duur, geen alternatief omdat: verenigingen geen maatwerk leveren, sportregels vaak niet worden veranderd en er alleen op gevorderd niveau door alleen mannen of vrouwen wordt gesport. MBvO is voor de sportgericht geïnteresseerde geen alternatief. Dat is het wel voor bijvoorbeeld de 75-plusser. Kortom: 55-plus sportclubs (binnen en buiten sportverenigingsverband) ontbreken vrijwel nog. Dit alles vraagt een aanjagende rol van een (betaalde of onbetaalde) coördinator, een gemeente of welzijnsorganisatie of een Huis voor de Sport/Regionaal Sportservicecentrum. Met een beetje steun wil de nieuwe generatie het verder zelf regelen en ontwikkelen. En ook bekostigen. Alleen een lokale coördinator zou geld kunnen kosten.
Niet onbelangrijk in deze tijd.
De aanbeveling voor het ‘nieuwe leren en leven’(dagelijks veel bewegen en sporten, leren en ontwikkelen) van de 55-plusser, kun je opvatten als een sociale innovatie. Wat destijds voor MBvO gold, geldt nu voor MSvO (‘Meer verantwoord/veilig Sporten voor Ouderen).
Lokaal is het aanbod aan sportmogelijkheden altijd beperkt. De 55-plus groep is daarvoor te gering in omvang. Een doordachte aanvulling op mogelijkheden is aan een coördinator. Na een inventarisatie aan mogelijkheden. Het is van belang potentiële deelnemers goed te informeren over hun ‘wijze van deelnemen’ dat een 55-plus club biedt. Simone verwijst naar de site www.sportdatabank.nl en dat is een prima eerste stap. Nu nog het kwalificeren van het ‘hoe’ van elke club in een bepaalde gemeente. Bijvoorbeeld op de volgende punten.
1. Is de sportvorm veranderd om een op maat sporten mogelijk te maken? 2. Wordt er rekening gehouden met verschillen in sportniveau, de gewenste optimale inspanning en de manier waarop kan worden gesport (bv. sporten voor de gezelligheid of om te presteren)? 3. Is zelfstandig samen (kartrekker en groep) organiseren en beleven, leren, ontwikkelen mogelijk? 4. Is de intentie van de groep vooral gericht op het goed omgaan met verschillen van elkaar en op samenwerking? 5. Is de overheersende instelling op het sporten recreatief-belevingsgericht met behoud van het sportgericht presteren?
MBvO-organisatoren zouden zich kunnen afvragen of - los van de positieve oordelen van de deelnemers zelf - de invulling van ‘toen’, in de jaren zeventig, nog steeds de invulling is van wat alle ouderen (denk aan de nieuwe generatie) wensen? Als je een behoefteonderzoek hiernaar wilt uitvoeren, vraag dan niet naar waar ze behoefte aan hebben, maar baseer dat op ‘eigen beweeg- en sportervaringen, hoe ze aankijken tegen beleven, leren en ontwikkelen, en in dat perspectief: wat ze nu en in de toekomst zouden wensen’. Als gemeentelijk beleid alleen ‘kwetsbare ouderen’ op het oog heeft, voldoet de overheid niet aan een maatschappelijke plicht van: ‘welzijnbevordering voor alle burgers’. Clubvorming in de nieuwe participatiesamenleving zou zelfs in landelijk beleid passen. Simone, als je toe bent aan een nieuwe uitdaging, dan liggen hier kansen voor je.