Velen die de Drieëenheid aanvaarden, wijzen op deze passage ter
ondersteuning van hun leerstuk. Het vers is echter in sommige vertalingen
anders weergegeven, vanuit de erkenning dat het oorspronkelijke Grieks een
verschil te zien geeft dat in vertalingen zoals de bovenstaande verborgen
blijft.
In 1984 verscheen een Engelse vertaling uit het Duits van een commentaar
door de geleerde Ernst Haenchen (Das Johannesevangelium. Ein Kommentar). Het
geeft Johannes 1:1 als volgt weer: "In het begin was de Logos, en de Logos
was bij God, en goddelijk [van goddelijke natuur] was de Logos." - John 1. A
Commentary on the Gospel of John Chapters 1-6, blz. 108, vertaald door
Robert W. Funk.
Dit commentaar vergelijkt Genesis 1:1 met het eerste vers van het
Johannesevangelie en merkt daarbij op: "Johannes 1:1 spreekt echter over
iets wat in de oertijd reeds bestond; verbazingwekkenderwijs is het niet '
God'. . . . De Logos (wij hebben noch in het Duits noch in het Engels een
woord dat alle betekenisnuances van de Griekse term dekt) wordt daardoor tot
zulke hoogten verheven, dat het bijna aanstootgevend wordt. De term wordt
alleen verdraaglijk gemaakt dank zij de voortzetting met 'en de Logos was in
de tegenwoordigheid van God', nl. in innige, persoonlijke vereniging met
God."
Klinkt dat alsof de geleerde Haenchen in het Grieks enig verschil ontwaarde
tussen God en de Logos, ofte wel het Woord? De volgende woorden van de
auteur concentreren zich op het feit dat in de oorspronkelijke taal geen
bepaald lidwoord wordt gebruikt bij het woord the'os, of god, in het laatste
zinsdeel. De auteur zet uiteen:
"Ten einde misverstanden te voorkomen, kan hier ook nog vermeld worden dat
qeV [the'os] en È qeV [ho the'os] ('god, goddelijk' en 'de God') in deze
volzin niet hetzelfde waren. Daarom schreef Philo: de lgoV [Logos] betekent
slechts qeV ('goddelijk') en niet È qeV ('God'), aangezien de logos niet in
absolute zin God is. . . . Ook Orígenes interpreteert in deze trant: de
Evangelist zegt niet dat de logos 'God' is, maar slechts dat de logos '
goddelijk' is. Zowel voor de auteur van de hymne [in Johannes 1:1] als voor
de evangelist was trouwens alleen de Vader 'God' (È qeV; vgl. 17:3); 'de
Zoon' was ondergeschikt aan hem (vgl. 14:28). Maar dat wordt in deze passage
slechts aangestipt, want de nadruk ligt hier op het in elkaars nabijheid
zijn."
Vervolgens merkt Haenchen op: "Het was in het joodse en christelijke
monotheïsme heel goed mogelijk over goddelijke wezens te spreken die naast
en onder God bestonden maar niet identiek met hem waren. Fil. 2:6-10 bewijst
dat. Daar beschrijft Paulus precies zulk een goddelijk wezen, dat later als
mens Jezus Christus werd. . . . Het is dus zowel in Filippenzen als in
Johannes 1:1 geen kwestie van een dialectische relatie tussen twee-in-één
maar van een persoonlijke vereniging van twee afzonderlijke wezens." - blz.
109, 110.
In plaats van te zeggen dat de Logos (Jezus) bij God was en God was,
verklaart Johannes 1:1 dan ook dat de Logos bij de Almachtige God was en
goddelijk, ofte wel een god was.
"Het Woord" als titel. In de christelijke Griekse Geschriften komt "het
Woord" (Gr.: ho Lo'gos) ook als titel voor (Jo 1:1, 14; Opb 19:13). De
apostel Johannes identificeerde de drager van deze titel, namelijk Jezus,
die zo werd aangeduid tijdens zijn bediening op aarde als volmaakt mens,
alsook tijdens zijn voormenselijke bestaan als geestelijk schepsel, en nadat
hij tot de hemel was verhoogd.
"Het Woord was een god". Betreffende het voormenselijke bestaan van de Zoon
zegt Johannes: "In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het
Woord was een god" (Jo 1:1, NW). In de Statenvertaling en de Nieuwe
Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap staat hier: "In den beginne
was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God." Dit doet het
voorkomen alsof het Woord identiek was met de Almachtige God, terwijl de
eerstgenoemde weergave in de Nieuwe-Wereldvertaling te kennen geeft dat het
Woord niet de God, de Almachtige God is, maar een machtige, een god. (Zelfs
de rechters van het oude Israël, die grote macht uitoefenden in de natie,
werden "goden" genoemd [Ps 82:6; Jo 10:34, 35].) In feite is het zo dat in
de Griekse tekst voor het eerste woord "God" het bepalend lidwoord ho, "de",
staat, maar voor het tweede woord "god" staat geen lidwoord.
Andere vertalingen helpen de juiste zienswijze te krijgen. De interlineaire
woord-voor-woordvertaling van de Griekse tekst in de Emphatic Diaglott
luidt: "In een begin was het Woord, en het Woord was bij de God, en een god
was het Woord." De begeleidende tekst van de Diaglott gebruikt voor de God
een aanvangshoofdletter en verder kleine hoofdletters, terwijl de tweede
keer dat "God" in de zin voorkomt, alleen de beginletter een hoofdletter is:
"In het Begin was de LOGOS, en de LOGOS was bij GOD, en de LOGOS was God."
Deze weergaven ondersteunen het feit dat Jezus, die de Zoon van God is en
degene die door God bij het scheppen van alle andere dingen werd gebruikt
(Kol 1:15-20), inderdaad een "god", een machtige, is en over de hoedanigheid
macht beschikt, maar niet de Almachtige God is. Andere vertalingen
weerspiegelen deze zienswijze. The New English Bible zegt: "En dat wat God
was, dat was het Woord ook." Het Griekse woord dat met "Woord" is vertaald,
is Lo'gos, en daarom luidt de vertaling van Moffatt: "De Logos was
goddelijk." An American Translation luidt: "Het Woord was goddelijk." Andere
lezingen, door Duitse vertalers, luiden: "Het was hecht met God verbonden,
ja, zelf van goddelijke natuur" (Böhmer). "Het Woord was zelf van goddelijke
natuur" (Stage). "En God (= van goddelijke natuur) was het Woord" (Menge).
Al deze weergaven leggen de nadruk op de hoedanigheid van het Woord, niet op
het identiek-zijn met zijn Vader, de Almachtige God. Als de Zoon van Jehovah
God bezit Jezus Christus de goddelijke hoedanigheid, want goddelijk betekent
'als van god'. - Kol 2:9; vgl. 2Pe 1:4, waar aan Christus' medeërfgenamen
"de goddelijke natuur" wordt beloofd.
In The Four Gospels - A New Translation, door professor Charles Cutler
Torrey (tweede uitg., 1947), staat: "In het begin was het Woord, en het
Woord was bij God, en het Woord was god. Toen hij in het begin bij God was,
werden alle dingen door bemiddeling van hem geschapen; zonder hem kwam geen
geschapen ding tot bestaan" (Jo 1:1-3). Merk op dat wat het Woord volgens
deze tekst is, zonder aanvangshoofdletter wordt gespeld, namelijk "god".
Dit Woord of deze Lo'gos was Gods enige rechtstreekse schepping, de
eniggeboren zoon van God, en klaarblijkelijk de intieme metgezel van God,
tot wie God sprak toen hij zei: "Laten wij de mens maken naar ons beeld,
overeenkomstig onze gelijkenis" (Ge 1:26). Vandaar dat Johannes vervolgens
zei: "Deze was in het begin bij God. Alle dingen zijn door bemiddeling van
hem ontstaan, en zonder hem is zelfs niet één ding ontstaan." - Jo 1:2, 3.
Uit andere schriftplaatsen blijkt duidelijk dat het Woord Gods werktuig was,
door bemiddeling van wie alle andere dingen tot bestaan kwamen. Er is "één
God, de Vader, uit wie alle dingen zijn . . .; en er is één Heer, Jezus
Christus, door bemiddeling van wie alle dingen zijn" (1Kor 8:6). Het Woord,
Gods Zoon, was "het begin van de schepping door God", ook wel omschreven als
"de eerstgeborene van heel de schepping; want door bemiddeling van hem
werden alle andere dingen in de hemelen en op de aarde geschapen". - Opb
3:14; Kol 1:15, 16.
Blijkt uit Johannes 1:1 dat Jezus God is?
Joh. 1:1, NBG: "In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het
Woord was God [ook SV, WV, PC, Lu, LV]." The New English Bible luidt: "En
wat God was, was het Woord." Mo zegt: "De Logos was goddelijk." De
interlineaire vertaling in ED luidt: "Een god was het Woord." In NW staat:
"Het Woord was een god."
Wat hebben deze vertalers in de Griekse tekst gezien dat sommigen ervan
heeft weerhouden te zeggen: "Het Woord was God"? De eerste keer dat er
the'os (God) staat, wordt het voorafgegaan door het bepalend lidwoord (de),
de tweede keer niet. Wanneer het zelfstandig naamwoord wordt voorafgegaan
door het lidwoord, wordt er geduid op een identiteit, een persoonlijkheid,
doch wanneer het werkwoord wordt voorafgegaan door een enkelvoudig
predikaatsnomen zonder het lidwoord (zoals de zin in het Grieks is
geconstrueerd), wordt er geduid op een hoedanigheid van iemand. De tekst
zegt dus niet dat het Woord (Jezus) dezelfde was als de God bij wie hij was,
maar veeleer dat het Woord goddelijk, een god was. (Zie Engelse
NW-Verwijsbijbel 1984, blz. 1579.)
Wat bedoelde de apostel Johannes toen hij Johannes 1:1 optekende? Bedoelde
hij dat Jezus zelf God is of dat Jezus misschien één God met de Vader is? In
hetzelfde hoofdstuk, Þ1 Üvers 18, schreef Johannes: "Niemand ["geen mens",
LW] heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon ["de eniggeboren god", NW],
die aan den boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen" (NBG).
Hebben mensen de Zoon Jezus Christus gezien? Natuurlijk! Zei Johannes dus
dat Jezus God was?
Klaarblijkelijk niet. Aan het einde van zijn Evangelie vatte Johannes alles
samen door te zeggen: "Deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is
de Christus, [niet God, maar] de Zoon van God." - Joh. 20:31, NBG.
De Drieëenheid - Wordt ze in de bijbel onderwezen?
"Dit nu is het katholieke geloof: dat wij één God in de Drievuldigheid, en
de Drievuldigheid in de Eenheid aanbidden; . . . Zo is de Vader God, de Zoon
God, de Heilige Geest God; En toch zijn er niet drie goden, maar is er
slechts één God."
Met deze woorden beschrijft de Athanasiaanse Geloofsbelijdenis de centrale
leer van de christenheid - de Drieëenheid. Als u een kerklidmaat bent,
katholiek of protestant, is u misschien verteld dat dit de belangrijkste
leerstelling is waarin u moet geloven. Maar kunt u de leer uitleggen? Enkele
van de grootste denkers in de christenheid hebben toegegeven dat zij niet in
staat zijn de Drieëenheid te begrijpen.
Waarom geloven zij er dan in? Omdat de leer in de bijbel wordt onderwezen?
De inmiddels overleden anglicaanse bisschop John Robinson gaf een tot
nadenken stemmend antwoord op deze vraag in zijn best-seller Eerlijk voor
God. Hij schreef:
"In de praktijk merken we dat de doorsnee-preek en catechisatie een
supernaturalistisch beeld van Christus oproept, waarvoor het Nieuwe
Testament onmogelijk het materiaal kan leveren. Er wordt dan vlotweg gezegd
dat Jezus God was, alsof de termen 'Christus' en 'God' onderling
verwisselbaar zouden zijn. In het bijbels taalgebruik is dit nergens
mogelijk. Het Nieuwe Testament zegt dat Jezus het Woord van God was; het
zegt, dat God in Christus was; het zegt, dat Jezus de Zoon van God is; maar
het zegt niet, zó maar, dat Jezus God was."
John Robinson was een controversiële figuur in de Anglicaanse Kerk. Maar had
hij gelijk toen hij zei dat het "Nieuwe Testament" nergens "zó maar" zegt
dat "Jezus God was"?
Wat de bijbel wel zegt
Sommigen beantwoorden die vraag misschien door het vers aan te halen waarmee
Johannes' evangelie begint: "In den beginne was het Woord, en het Woord was
bij God, en het Woord was God" (Johannes 1:1, Statenvertaling). Is dit niet
in tegenspraak met wat de anglicaanse bisschop zei?
Eigenlijk niet. Zoals John Robinson ongetwijfeld wist, zijn sommige
hedendaagse vertalers het niet eens met de bovenstaande weergave van deze
tekst. Waarom niet? Omdat het woord voor "God" in de zinsnede "het Woord was
God" in het oorspronkelijke Grieks niet wordt voorafgegaan door het bepalend
lidwoord "de". In de eerdere zinsnede "het Woord was bij God" is het woord
voor "God" bepaald, dat wil zeggen dat het wel wordt voorafgegaan door het
bepalend lidwoord. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat de twee woorden
dezelfde betekenis hebben.
Daarom laten sommige vertalers het kwalitatieve aspect in hun vertaling
uitkomen. Sommigen geven de zinsnede bijvoorbeeld weer met "het Woord was
goddelijk" (An American Translation, Schonfield). Moffatt geeft de zinsnede
weer met "de Logos was goddelijk". Maar John Robinson en de Britse
tekstcriticus Sir Frederic Kenyon gaven te kennen dat "goddelijk" hier niet
de geschiktste weergave zou zijn en brachten beiden naar voren dat als
Johannes dat had willen benadrukken, hij het Griekse woord voor "goddelijk",
thei'os, had kunnen gebruiken. De Nieuwe-Wereldvertaling, die het woord
"God" terecht als onbepaald beschouwt en tevens het kwalitatieve aspect
doet uitkomen dat door de Griekse constructie wordt aangegeven, gebruikt in
het Nederlands het onbepaald lidwoord: "Het Woord was een god."
Professor C. H. Dodd, leider van het New English Bible-project, merkt over
deze benadering op: "Een mogelijke vertaling . . . zou zijn: 'Het Woord was
een god.' Als woord-voor-woordvertaling kunnen hier geen aanmerkingen op
worden gemaakt." Maar The New English Bible geeft het vers niet op die
manier weer. In plaats daarvan luidt Johannes 1:1 in die vertaling: "Toen
alle dingen begonnen, was het Woord er al. Het Woord woonde bij God, en wat
God was, was het Woord." Waarom koos het vertaalcomité niet voor de
eenvoudiger weergave? Professor Dodd antwoordt: "De reden waarom die
onaanvaardbaar is, is het feit dat ze in tegenspraak is met de Johanneïsche
gedachtengang, en feitelijk met het christelijke denken als geheel." -
Technical Papers for the Bible Translator, Jaargang 28, januari 1977.
Waarom "het Woord" genoemd. De naam (of misschien de titel) "het Woord" (Jo
1:1) duidt klaarblijkelijk op de functie die Gods eerstgeboren Zoon vervulde
nadat er andere met verstand begiftigde schepselen waren geformeerd. Een
soortgelijke uitdrukking komt voor in Exodus 4:16, waar Jehovah tot Mozes
aangaande diens broer Aäron zegt: "En hij moet voor u tot het volk spreken;
en het moet geschieden dat hij u tot een mond zal dienen, en gij zult hem
tot God dienen." Als woordvoerder van Gods voornaamste vertegenwoordiger op
aarde diende Aäron als "een mond" voor Mozes. Zo was het ook met het Woord
of de Logos, die Jezus Christus werd. Jehovah gebruikte zijn Zoon kennelijk
om inlichtingen en instructies aan andere leden van zijn gezin van
geestenzonen door te geven, zoals hij zich ook van die Zoon bediende om zijn
boodschap aan mensen op aarde over te brengen. Om te tonen dat hij Gods
Woord of Woordvoerder was, zei Jezus tot zijn joodse toehoorders: "Wat ik
leer, is niet van mij, maar behoort hem toe die mij heeft gezonden. Indien
iemand zijn wil wenst te doen, zal hij betreffende deze leer weten of ze uit
God is of dat ik uit mijzelf spreek." - Jo 7:16, 17; vgl. Jo 12:50; 18:37.
In zijn voormenselijk bestaan als het Woord is Jezus ongetwijfeld bij vele
gelegenheden als Jehovah's Woordvoerder voor mensen op aarde opgetreden.
Hoewel bepaalde teksten de indruk geven dat Jehovah rechtstreeks met mensen
heeft gesproken, geven andere teksten duidelijk te kennen dat hij dit door
bemiddeling van een vertegenwoordiger, een engel, deed. (Vgl. Ex 3:2-4 met
Han 7:30, 35; zie ook Ge 16:7-11, 13; 22:1, 11, 12, 15-18.) Het is redelijk
om aan te nemen dat God in de meeste van deze gevallen door bemiddeling van
het Woord heeft gesproken. Dat was waarschijnlijk ook in Eden het geval,
want bij twee van de drie gelegenheden waarvan wordt gezegd dat God daar
sprak, blijkt uit het bijbelse verslag heel duidelijk dat er iemand -
ongetwijfeld zijn Zoon - bij hem was (Ge 1:26-30; 2:16, 17; 3:8-19, 22). De
engel die de Israëlieten door de wildernis leidde en wiens stem zij strikt
moesten gehoorzamen omdat 'Jehovah's naam in hem was', kan daarom Gods Zoon,
het Woord, zijn geweest. - Ex 23:20-23; vgl. Joz 5:13-15.
Dit betekent niet dat het Woord de enige hemelse vertegenwoordiger is door
bemiddeling van wie Jehovah heeft gesproken. De geïnspireerde woorden in
Handelingen 7:53, Galaten 3:19 en Hebreeën 2:2, 3 maken duidelijk dat het
Wetsverbond niet door de Eerstgeborene, maar door andere engelenzonen van
God aan Mozes werd overgebracht.
Sinds zijn terugkeer tot hemelse heerlijkheid draagt Jezus weer de naam "Het
Woord van God". - Opb 19:13, 16.
Waarom wordt in sommige bijbelvertalingen Jezus als "God" aangeduid, terwijl
in andere wordt gezegd dat hij "een god" was?
In sommige bijbelvertalingen (NBG; SV) wordt Johannes 1:1 als volgt
weergegeven: "In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het
Woord was God." De Griekse tekst luidt letterlijk: "In begin was het woord,
en het woord was naar [in de richting van] de god, en god was het woord."
Wanneer de taal waarin de tekst wordt vertaald het vereist, kan de vertaler
voor bepaalde woorden hoofdletters gebruiken. Het is duidelijk dat het
passend is om "God" als vertaling van de uitdrukking "de god" met een
hoofdletter te schrijven, want daarmee wordt de Almachtige God aangeduid,
bij wie het Woord was. Maar in het tweede geval is het niet gerechtvaardigd
om het woord "god" met een hoofdletter te schrijven.
De Nieuwe-Wereldvertaling geeft deze tekst als volgt weer: "In het begin was
het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was een god." Het is waar
dat in de Griekse grondtekst geen onbepaald lidwoord te vinden is (dat met
het woord "een" overeenkomt). Maar dit wil niet zeggen dat het bij de
vertaling niet gebruikt zou mogen worden, want de Koinè, of het algemene
Grieks, kende geen onbepaald lidwoord. Daarom zijn vertalers van de
christelijke Griekse Geschriften genoodzaakt het onbepaalde lidwoord in
sommige gevallen wel en in andere gevallen niet te gebruiken, al naar gelang
hun begrip van de desbetreffende tekst. In alle Nederlandse vertalingen van
deze geschriften komt het onbepaalde lidwoord honderden malen voor, doch in
de meeste vertalingen wordt het niet in Johannes 1:1 gebruikt. Niettemin
bestaat er een deugdelijke basis om het in de vertaling van deze tekst te
gebruiken.
Allereerst moet worden opgemerkt dat de tekst zelf zegt dat het Woord "bij
God" was; het kon dus niet God, dat wil zeggen de Almachtige God, zijn.
(Merk ook Þ1 Üvs. 2 op; dit vers zou onnodig zijn als uit Þ1 Üvers 1
werkelijk zou blijken dat het Woord God was.) Bovendien is het opmerkelijk
dat het woord voor "god" (Gr.: the'os), wanneer het in vs. 1 voor de tweede
maal voorkomt, zonder het bepalend lidwoord "de" (Gr.: ho) staat. In zijn
commentaar op het Evangelie van Johannes (hfdst. 1-6) zegt Ernst Haenchen
hierover dat "destijds [the'os] en [ho the'os] ('god, goddelijk' en 'de God
') niet hetzelfde waren. . . . In feite was voor de evangelist alleen de
Vader 'God' ([ho the'os]; vgl. 17:3); 'de Zoon' was ondergeschikt aan hem
(vgl. 14:28). Maar daarop wordt in deze passage slechts gezinspeeld, want de
nadruk ligt hier op het in elkaars nabijheid zijn. . . . Het was in het
joodse en christelijke monotheïsme heel goed mogelijk over goddelijke wezens
te spreken die naast en onder God bestonden maar niet identiek met hem
waren. Fil 2:6-10 bewijst dat. Daar beschrijft Paulus precies zo'n goddelijk
wezen, de persoon die later mens werd in Jezus Christus . . . Het is dus
zowel in Filippenzen als in Johannes 1:1 geen kwestie van een dialectische
tweeëenheid, maar van een persoonlijke eenheid van twee entiteiten." - John
1, vertaald door R. W. Funk, 1984, blz. 109, 110.
Haenchen geeft Johannes 1:1c als volgt weer: "en goddelijk (van goddelijke
natuur) was het Woord".
Daarna verklaart hij: "In dit geval is het werkwoord 'was' [Gr.: en] gewoon
een predikaat. En bijgevolg moet er nauwkeuriger aandacht aan het
predikaatsnomen worden geschonken: [the'os] is niet hetzelfde als [ho
the'os] ('goddelijk' is niet hetzelfde als 'God')" (blz. 110, 111).
Uitweidend over dit punt zei Philip B. Harner dat bij de grammaticale
constructie in Johannes 1:1 een aan het werkwoord voorafgaand
predikaatsnomen zonder het bepalend lidwoord "de" betrokken is, een
constructie die in de eerste plaats kwalitatief van betekenis is en te
kennen geeft dat "de logos de natuur van theos heeft". Hij zei verder: "Ik
denk dat in Johannes 1:1 de kwalitatieve kracht van het predikaat zo sterk
op de voorgrond treedt, dat het zelfstandig naamwoord [the'os] niet als
bepaald opgevat kan worden" (Journal of Biblical Literature, 1973, blz. 85,
87). Andere vertalers, die eveneens erkennen dat de Griekse term
kwalitatieve kracht heeft en de natuur van het Woord beschrijft, geven de
zinsnede daarom als volgt weer: "het Woord was goddelijk". - AT; vgl. Mo;
zie NW, Appendix, blz. 1579.
De Hebreeuwse Geschriften geven zonder uitzondering duidelijk te kennen dat
er slechts één Almachtige God is, de Schepper van alle dingen en de
Allerhoogste, wiens naam Jehovah is (Ge 17:1; Jes 45:18; Ps 83:18). Om die
reden kon Mozes tot de natie Israël zeggen: "Jehovah, onze God, is één
Jehovah. En gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en
geheel uw ziel en geheel uw levenskracht" (De 6:4, 5). In de christelijke
Griekse Geschriften wordt deze leer, die al duizenden jaren door Gods
dienstknechten was aanvaard en geloofd, niet tegengesproken, maar juist
bevestigd (Mr 12:29; Ro 3:29, 30; 1Kor 8:6; Ef 4:4-6; 1Ti 2:5). Jezus
Christus zelf zei: "De Vader is groter dan ik" en noemde de Vader zijn God,
"de enige ware God" (Jo 14:28; 17:3; 20:17; Mr 15:34; Opb 1:1; 3:12). Bij
tal van gelegenheden gaf Jezus te kennen de mindere te zijn van zijn Vader
en aan hem ondergeschikt te zijn (Mt 4:9, 10; 20:23; Lu 22:41, 42; Jo 5:19;
8:42; 13:16). Zelfs na Jezus' hemelvaart bleven zijn apostelen hetzelfde
beeld presenteren. - 1Kor 11:3; 15:20, 24-28; 1Pe 1:3; 1Jo 2:1; 4:9, 10.
Deze feiten verschaffen een deugdelijke ondersteuning voor de vertaling "het
Woord was een god" in Johannes 1:1. Het Woord wordt met goede reden "een
god" (een machtige) genoemd, want als de Eerstgeborene, degene door wiens
tussenkomst God alles heeft geschapen, en ook als Gods Woordvoerder, neemt
hij een uitzonderlijke positie onder Gods schepselen in. De Messiaanse
profetie in Jesaja 9:6 voorzei dat hij "Sterke God" genoemd zou worden (maar
niet Almachtige God) en dat hij de "Eeuwige Vader" zou zijn van allen die
als zijn onderdanen zouden mogen leven. De ijver van zijn Vader, "Jehovah
der legerscharen", zou dit tot stand brengen (Jes 9:7). Als Gods
Tegenstander, Satan de Duivel, al een "god" wordt genoemd (2Kor 4:4) omdat
hij over mensen en demonen heerst (1Jo 5:19; Lu 11:14-18), dan bestaat er
toch stellig veel meer reden om Gods eerstgeboren Zoon als "een god" aan te
duiden, "de eniggeboren god", zoals hij volgens de betrouwbaarste
handschriften in Johannes 1:18 wordt genoemd.
Toen Jezus er door tegenstanders van werd beschuldigd 'zichzelf tot een god
te maken', was zijn antwoord: "Staat er niet in uw Wet geschreven: 'Ik heb
gezegd: "Gij zijt goden"'? Indien hij degenen tegen wie het woord van God
gericht werd, 'goden' heeft genoemd, en de Schrift toch niet krachteloos
gemaakt kan worden, zegt gij dan tot mij, die door de Vader geheiligd en in
de wereld gezonden werd: 'Gij lastert', omdat ik heb gezegd: Ik ben Gods
Zoon?" (Jo 10:31-37) Jezus deed daar een aanhaling uit Psalm 82, waar
menselijke rechters, die door God werden veroordeeld omdat zij geen recht
verschaften, "goden" werden genoemd (Ps 82:1, 2, 6, 7). Aldus toonde Jezus
aan hoe onredelijk het was hem van lastering te beschuldigen omdat hij had
gezegd dat hij Gods Zoon was, niet God.
Jezus werd van lastering beschuldigd omdat hij had gezegd: "Ik en de Vader
zijn één" (Jo 10:30). Dat dit niet betekende dat Jezus beweerde de Vader of
God te zijn, blijkt duidelijk uit zijn antwoord, dat reeds gedeeltelijk is
beschouwd. De eenheid waarop Jezus doelde, moet begrepen worden in
overeenstemming met de context waarin hij zijn verklaring deed. Hij sprak
over zijn werken en zijn zorg voor de "schapen" die hem zouden volgen. Zowel
zijn werken als zijn woorden bewezen dat er tussen hem en zijn Vader
eenheid - geen tweedracht of disharmonie - bestond, een gedachte waarop hij
in zijn antwoord steeds weer de nadruk legde (Jo 10:25, 26, 37, 38; vgl. Jo
4:34; 5:30; 6:38-40; 8:16-18). Wat zijn "schapen" betreft, bestond er ook
volledige eenheid tussen hem en zijn Vader wanneer het erop aankwam zulke
met schapen te vergelijken mensen te beschermen en naar het eeuwige leven te
leiden (Jo 10:27-29; vgl. Ez 34:23, 24). Jezus' gebed om eenheid onder al
zijn discipelen, met inbegrip van toekomstige discipelen, maakt duidelijk
dat het één-zijn of de eenheid tussen Jezus en zijn Vader niet betekende dat
zij beiden een en dezelfde persoon zijn, maar dat zij een en hetzelfde doel
beogen en één zijn in handelen. In die zin konden Jezus' discipelen "allen
één" zijn, net zoals hij en zijn Vader één zijn. - Jo 17:20-23.
In overeenstemming hiermee zei Jezus in antwoord op een vraag van Thomas:
"Indien gijlieden mij hadt gekend, zoudt gij ook mijn Vader hebben gekend;
van dit ogenblik af kent gij hem en hebt gij hem gezien", en in antwoord op
een vraag van Filippus voegde Jezus eraan toe: "Wie mij heeft gezien, heeft
ook de Vader gezien" (Jo 14:5-9). Opnieuw blijkt uit de toelichting die
Jezus vervolgens geeft, dat dit zo was omdat hij getrouw zijn Vader
vertegenwoordigde, de woorden van de Vader sprak en de werken van de Vader
deed (Jo 14:10, 11; vgl. Jo 12:28, 44-49). Het was bij dezelfde gelegenheid,
op de avond vóór zijn dood, dat Jezus tot deze zelfde discipelen zei: "De
Vader is groter dan ik." - Jo 14:28.
Ook in het licht van andere voorbeelden uit de Schrift kunnen de woorden van
Jezus dat de discipelen in Jezus de Vader konden 'zien', duidelijk begrepen
worden. Zo zei Jakob bijvoorbeeld tot Esau: "Ik [heb] uw aangezicht gezien
als zag ik Gods aangezicht, doordat gij mij met welgevallen hebt ontvangen."
Dit zei hij omdat Esau's reactie in overeenstemming was geweest met Jakobs
gebed tot God (Ge 33:9-11; 32:9-12). Nadat God Job vanuit een storm vragen
had gesteld die hem hielpen bepaalde dingen beter te begrijpen, zei Job:
"Van horen zeggen heb ik omtrent u vernomen, maar nu heeft mijn eigen oog u
gezien" (Job 38:1; 42:5; zie ook Re 13:21, 22). De 'ogen van zijn hart'
waren verlicht. (Vgl. Ef 1:18.) Dat Jezus' uitspraak over het zien van de
Vader figuurlijk moest worden opgevat en niet letterlijk, blijkt duidelijk
uit Jezus' eigen woorden in Johannes 6:45, alsook uit het feit dat Johannes
lang na Jezus' dood schreef: "Geen mens heeft ooit God gezien; de
eniggeboren god, die in de boezempositie bij de Vader is, die heeft hem
verklaard." - Jo 1:18; 1Jo 4:12.
Wie was "het Woord"?
7 Wat moeten wij echter aan met Johannes 1:1, waar in de King James Version
staat: "In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord
was God?" Johannes 1:14 vertelt ons dat 'het Woord vlees is geworden en
onder ons verblijf heeft gehouden'. De christenheid beweert dat dit "Woord"
(Grieks: lo'gos), dat naar de aarde kwam als Jezus Christus, God de
Almachtige zelf was.
Maar merk op dat zelfs in de King James Version Johannes 1:1 luidt: "Het
Woord was bij God."
Iemand die bij een andere persoon is, is niet dezelfde als die andere
persoon. Zelfs in deze vertaling worden ons dus twee onderscheiden
persoonlijkheden getoond. Bovendien wordt er helemaal geen melding gemaakt
van een derde persoon van enige Drieëenheid.
Wat nu de weergave van het laatste deel van Johannes 1:1 in de King James
Version betreft, dat het 'Woord God was', andere vertalingen zeggen iets
anders. Er volgen er hier enkele:
1808: "en het woord was een god". The New Testament, in an Improved
Version, Upon the Basis of Archbishop Newcome's New Translation: With a
Corrected Text, Londen.
1864: "en een god was het Woord". The Emphatic Diaglott van Benjamin
Wilson, New York en Londen.
1935: "en het Woord was goddelijk". The Bible - An American Translation
van J. M. P. Smith en E. J. Goodspeed, Chicago.
1935: "de Logos was goddelijk". A New Translation of the Bible van James
Moffatt, New York.
1975: "en een god (of: van een goddelijke aard) was het Woord". Das
Evangelium nach Johannes van Siegfried Schulz, Göttingen, Duitsland.
1978: "en van goddelijke aard was de Logos". Das Evangelium nach Johannes
van Johannes Schneider, Berlijn.
1979: "en een god was de Logos". Das Evangelium nach Johannes van Jurgen
Becker, Würzburg, Duitsland.
Bovendien gaf in 1950 de New World Translation of the Christian Greek
Scriptures, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New
York, Inc., de zinsnede weer met "en het Woord was een god".
Komen zulke weergaven overeen met de grammaticale constructie van Johannes
1:1 in de Griekse taal? Ja, inderdaad. In Johannes 1:1 komt op twee plaatsen
het Griekse zelfstandig naamwoord the'os (god) voor. De eerste keer slaat
het op de almachtige God, bij wie het Woord was - "en het Woord [lo'gos] was
bij God [een vorm van the'os]". Dit eerste the'os wordt voorafgegaan door
een vorm van het Griekse bepalend lidwoord ho. Het zelfstandig naamwoord
the'os met het bepalend lidwoord ho ervoor wijst op een onderscheiden
identiteit, in dit geval de almachtige God - "en het Woord was bij [de] God"
.
Maar in het laatste deel van Johannes 1:1 geven vertalingen zoals de in
paragraaf 8 genoemde het tweede the'os (een predikaatsnomen, een zelfstandig
naamwoord dat predikatief gebruikt wordt) met "goddelijk" of "een god" weer
in plaats van met "God". Waarom? Omdat het tweede the'os een predikaatsnomen
in het enkelvoud is dat vóór het werkwoord staat en niet het bepalend
lidwoord ho in het Grieks heeft. In dit vers duidt zo'n zinsconstructie op
een karakteristiek of hoedanigheid van het onderwerp. Het laat duidelijk de
aard van het Woord uitkomen, namelijk dat hij "goddelijk" was, "een god",
maar niet de almachtige God. Dit is in harmonie met de vele schriftplaatsen
die laten zien dat "het Woord" de woordvoerder van God was, door God naar de
aarde gezonden. Zoals Johannes 1:18 verklaart: "Geen mens heeft ooit God
gezien; de eniggeboren god [de in de hemel door de almachtige God geschapen
Zoon], die in de boezempositie bij de Vader is, die [is naar de aarde
gekomen als de mens Jezus en] heeft hem [de almachtige God] verklaard."
Er zijn nog veel meer bijbelteksten waar degenen die uit het Grieks in een
andere taal vertalen, het lidwoord "een" voor het predikaatsnomen invoegen
hoewel er in de Griekse tekst geen lidwoord staat. Deze toevoeging van het
lidwoord in de vertaling doet de karakteristiek of hoedanigheid van het
zelfstandig naamwoord uitkomen. In Markus 6:49 bijvoorbeeld, wanneer de
discipelen Jezus op het water hebben zien lopen, zegt de King James Version:
"zij veronderstelden dat het een geest [Grieks: fan·ta'sma] was geweest". De
Nieuwe-Wereldvertaling geeft dit zinsdeel correcter weer met: "Het is een
verschijning!" Op dezelfde manier laat de correcte vertaling van Johannes
1:1 zien dat het Woord niet "God" was maar "een god".
Twee soortgelijke voorbeelden treft men aan in Johannes hoofdstuk 8 vers 44.
Over de Duivel sprekend zegt Jezus daar: "Die was een doodslager toen hij
begon . . . Hij is een leugenaar en de vader van de leugen." Net als in
Johannes 1:1 gaat in het oorspronkelijke Grieks het predikaatsnomen in deze
beide uitdrukkingen ("doodslager", "leugenaar") aan het werkwoord vooraf en
heeft het geen bepalend lidwoord. In beide gevallen wordt een hoedanigheid
of karakteristiek van de Duivel beschreven en in veel vertalingen in moderne
talen is het noodzakelijk het onbepaald lidwoord ("een") tussen te voegen om
dit over te dragen. Zo geeft de King James Version deze uitdrukking weer
met: "Hij was een moordenaar . . . hij is een leugenaar en de vader
ervan." - Zie ook Markus 11:32; Johannes 4:19; 6:70; 9:17; 10:1, 13, 21;
12:6.
Jan Hoving <jho...@chello.nl> schreef in artikel
<Oovo6.12464$Ed3.1...@amsnews02.chello.com>...
>
> "H.J.Lenaerts" <h.j.le...@worldonline.nl> schreef in bericht
> news:97tpvp$4m5$1...@nereid.worldonline.nl...
<knip>
> Is deze 'bewijsvoering' geent op de leer van het Wachttorengenootschap?
Het
> lijkt er wel op. De vertaling '...en het woord was een god' is puur
> interpretatief en stemt niet overeen met wat de schrift elders zegt over
de
> goddelijke natuur van Jezus. In de brontekst staat: ... kai theos en (kan
> het woord 'was' op geen andere manier transcriberen) ho logos'. Als we
dit
> deel van de tekst lezen zoals het er staat, dus zonder de nederlandse
> equivalenten in de juiste volgorde te zetten, krijgen we: 'en God was het
> Woord' ofwel: 'en het Woord was God.' De Latijnse paralleltekst heeft:
> '...et Deus erat Verbum.' het zou onzinnig zijn dit te vertalen met: 'en
God
> was een Woord.' Dat het moet zijn: 'en het Woord was God' blijkt ook uit
het
> vervolg van de (griekse) tekst: houtos (deze of dit, d.w.z. het Woord).
en
> (was) en (in) arche (het begin) pros (bij) ton theon (God), panta (alles
of
> alle dingen) di autou (door Hem n.l. het Woord! Let wel, dezelfde als de
> houtos en de logos eerder in de tekst!) egeneto (geworden). Alle dingen
zijn
> dus door de logos, houtos en autou nl door het Woord of God geworden.
> JH
Shit.
Jan, zie je het regelaantal van je posting in je newsreader?
Woeps! :-)
Hint: Wie de wijsheid, berekene het getal...;-)
Vriendelijke groet,
Ronald Willemsen
F.I.C. <>< (®)
Mattheus 24:23-24
Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Ziet, hier is de Christus, of
daar, gelooft het niet.
Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan, en zullen grote
tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de
uitverkorenen zouden verleiden.
Er staat geschreven in Openbaring 22:18 e.v.
Een ieder die iets aflaat of toevoegt aan de boeken der profetie die zal
worden afgenomen het eeuwig leven of God zal aan hem/haar toevoegen de
plagen zoals beschreven .
Want er zou een tijd komen wanneer de ene mens heerst over de ander tot
diens Nadeel.
Wij zijn in de laatste ure en wie anders is hij die loochent dat Jezus is de
Zoon van God dan de antichrist.
Zalig is hij die Zijn woord bewaard want Hij (Jezus=JHWH) is de Alfa en de
Omega.
Maranatha.
P.
> > > <knip>
> > >
> > [knip: ... Wachttorengenootschap?....Het lijkt er wel op. ....]
> >
> Jan, zie je het regelaantal van je posting in je newsreader?
> Hint: Wie de wijsheid, berekene het getal...;-)
>
with this massive megabite he must be absolutely right.
m.vr.gr.X
Jezus in het Hebreeuws Jehoshoea betekend van God is het heil, God redt!
Redden daar is Hij opuit.
Amen! Hallelujah, Maranatha!!
--
Ik ben een gezel van allen, die U vrezen,
en van hen, die Uw bevelen onderhouden.
Vriendelijke groeten van 't Zingend Voske.
http://home.wanadoo.nl/~tallmate
Heel juist! Terugvertaald naar het Hebreeuws staat er: Bereesjiet hajah ha
dabar we ha dabar hajah et ha elohiem we hoe ha dabar haja elohiem.
JH