http://www.asp-advocaten.nl/Wat_is_ASP_/Nieuws/Ramp_Enschede/Getuigenverklar
ingen/8_mei_2001/8_mei_2001.html
Getuige:
J. Heitink
DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE
PROCES-VERBAAL
Van de voortzetting van het voorlopig getuigenverhoor, gehouden op dinsdag 8
mei 2001 om 9.30 uur, in het Paleis van Justitie te 's-Gravenhage, voor mr.
A.V. van den Berg, rechter-commissaris, bijgestaan door D. Blok, griffier,
in de zaak met requestnummer 00-390 van:
Reije Jan NOORDMAN CS,
Ino PAALMAN,
Besna CILDAVIR~MENTES,
alle wonende te Enschede, verzoekers,
procureur: mr. E. Grabandt,
T E G E N :
1. DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te 's-Gravenhage,
procureur: mr. J.W.H. van Wijk,
2. DE PROVINCIE OVERIJSSEL,
zetelende te Zwolle,
advocaat: mr. J.A. van Wijmen, te Zwolle,
3. DE GEMEENTE ENSCHEDE,
zetelende te Enschede,
advocaat:mr. W. van de Wetering, te Enschede,
gerequestreerden.
Voormelde voortzetting van het voorlopig getuiqenverhoor is bepaald bij
beschikking d.d. 13 februari 2001
Aanwezig zijn:
*aan de zijde van verzoekers: mr. A.E. Dek, mr. A.F.
Collignon-Smit Sibinga en mr. J.M. Beer, advocaten te
Amsterdam, alsmede mr. M.J. de Witte, advocaat te
Amersfoort;
*aan de zijde van gerequestreerden: mrs. Van Wijk, Van
Wijmen en Van de Wetering voornoemd, alsmede (namens de
Staat) mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, advocate te
Den Haag.
- 2 -requestnummer 00-390
Hierop is tot het getuigenverhoor overgegaan. Na te noemen getuige(n)
heeft/hebben (achtereenvolgens) medegedeeld geen bloed- of aanverwant te
zijn van, en niet in dienstverband te staan tot (een van de) partijen,
tenzij hieronder anders staat vermeld. Na op de door de wet voorgeschreven
wijze de eed of de belofte te hebben afgelegd de gehele waarheid en niets
dan de waarheid te zullen zeggen heeft/hebben de getuige(n) (ieder
afzonderlijk) de navolgende verklaring afgelegd:
Naam: Jan HEITINK BELOFTE
Leeftijd: 46 jaar
Woonplaats: Enschede
Beroep: chemisch technoloog
1.Ik werk sinds 1984 bij AVIV; dat betekent: Adviseurs Voor Industriële
Veiligheid. Dat bureau bestaat sinds 1978 en maakt risico-analyses voor
overheden en bedrijven. Ik ben in januari 1981 afgestudeerd als ingenieur
chemische technologie bij de Technische Universiteit Twente. Daarna heb ik
mijn vervangende dienstplicht gedaan, vervolgens ben ik bij AVIV in dienst
getreden. Ik ben daar projectingenieur. Dat houdt in dat ik onderzoek
uitvoer en daaraan leiding geef en dat ik de rapporten schrijf. Ik heb geen
opleiding gehad of cursussen gevolgd op het gebied van vuurwerk of
ontplofbare stoffen. Ik heb geen nevenfuncties.
2.AVIV als ingenieursbureau doet geen onderzoek naar modellen. Wij gebruiken
modellen die wij kunnen vinden in de openbare literatuur. Als ons een
probleem wordt voorgelegd bestuderen wij de openbare literatuur en gebruiken
wij de daar gevonden gegevens voor onze analyse van het probleem.
3.Ik ben in verband met de ramp in Enschede geïnterviewd namens de Commissie
Oosting. Verder heb ik een concept gezien van een inspectierapport, ik meen
van de Inspectie Brandweer, dat is opgesteld voor de rapportage over de ramp
van BZK. Ter voorbereiding van dit verhoor heb ik uit het archief de stukken
gelicht die betrekking hebben op het onderzoek dat wij voor de Provincie
Overijssel hebben gedaan. Die heb ik meegenomen. Het onderzoeksrapport zelf
heb ik heel globaal voor dit verhoor doorgenomen. De processen-verbaal van
de eerder in dit verband afgenomen verhoren heb ik niet gezien. Over de in
dit verhoor te stellen vragen heb ik met niemand gesproken.
4.De Provincie Overijssel heeft ons gevraagd een offerte te doen voor het in
kaart brengen van de LPG-stromen in de provincie. Ik zie in mijn papieren
dat dat in december 1997 is geweest. De contactpersoon bij de provincie was
Lütkemeier. De provincie had dat rapport nodig voor de
- 3 - requestnummer 00-390
routering van gevaarlijke stoffen. Ingevolge de Wet vervoer gevaarlijke
stoffen moest de provincie voor augustus 1998 aangeven welke provinciale
wegen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen werden vrijgegeven. In
januari/februari 1998 heeft de provincie ons gevraagd die offerte uit te
breiden naar alle risicodragende inrichtingen in Overijssel. Daarmee kwam de
eerdere offerte te vervallen. Wij hadden voor de provincie in 1994 al het
transport van gevaarlijke stoffen en de risico's daarvan onderzocht. Oogmerk
was dat nu aan te vullen met alle inrichtingen waar zich gevaarlijke stoffen
bevonden.
5.Het onderzoek is begonnen met voorlichtingsbijeenkomsten voor alle
gemeenten in maart 1998, een in Zwolle en een in Hengelo. Deze zijn door de
provincie georganiseerd. Ik heb op die bijeenkomsten een voordracht gehouden
waarin ik het doel van het onderzoek en de onderzoeksmethoden heb
uiteengezet. Op die voorlichtingsbijeenkomsten hebben wij aan alle gemeenten
een informatiepakket gegeven, waarin zich onder meer formulieren bevonden.
Ik kan me niet meer met zekerheid herinneren of er iemand van Enschede
aanwezig is geweest op een van die
voorlichtingsbijeenkomsten.
6.De eerste stap van het onderzoek was dat iedere gemeente ons een lijst
moest verschaffen van vergunningplichtige inrichtingen op grond van de Wet
milieubeheer. Dat is gebeurd; ook Enschede heeft zo'n lijst ingeleverd. Op
ons kantoor hebben wij uit die lijsten een selectie gemaakt van de
potentieel interessante bedrijven. Dat hebben wij gedaan aan de hand van de
SBI-codes van de bedrijven en aan de hand van onze kennis en ervaring. Zo
hebben wij uit de SBI-codes de bedrijven geselecteerd waar zich LPG of
andere gevaarlijke stoffen bevonden. Wij hebben daarbij ook de
vuurwerkopslagen boven de 1000 kilo geselecteerd. De kleinere hebben wij
erbuiten gelaten. Daar bevindt zich met name rond oudjaar vuurwerk en de
externe risico's daarvan werden als zeer klein ingeschat.
7.De tweede stap was de verificatie bij de gemeente of de selectie goed was.
Dat moest omdat de SBI-codes te globaal zijn voor een definitieve selectie.
Bij de meeste gemeentes hebben wij die verificatie telefonisch gedaan, maar
bij Enschede zijn we op verzoek van Ten Bosch van de milieudienst op bezoek
geweest, ik meen in april 1998. Ik ben daar met mijn collega Velema van AVIV
naartoe gegaan. Wij hebben gesproken met Ten Bosch en Boetes van de
brandweer. In dat gesprek hebben wij de definitieve selectie gemaakt.
8.Als volgende stap dienden de gemeenten voor de geselecteerde bedrijven de
formulieren in te vullen. Daarop moest onder meer worden aangegeven welke
- 4 - requestnummer 00-390
gevaarlijke stoffen er lagen en waar ze lagen. Er moest ook een plattegrond
van het bedrijf worden geleverd. Eind april 1998 heb ik van Lütkemeier het
verzoek gekregen om bij Enschede door AVIV de dossiers door te laten nemen
en de formulieren te laten invullen. Hij zei me dat Ten Bosch hem dat
verzocht had, omdat Enschede daarvoor geen capaciteit had. Dat doornemen was
twee dagen werk. Wij hebben Lütkemeier geschetst hoe duur dat zou worden en
wij hebben daartoe de opdracht gekregen. Velema en Schulenberg van AVIV
hebben in de loop van mei 1998 op het kantoor van de milieudienst van de
gemeente Enschede de gegevens uit de dossiers verzameld, nadat zij door Ten
Bosch wegwijs waren gemaakt in het archief. Schulenberg is een medewerker
met ruime ervaring op veiligheidsgebied.
9.Het onderzoek heeft zich beperkt tot dossiergegevens; binnen het budget en
de gewenste tijdsspanne kon geen veldonderzoek worden verricht. De noodzaak
of de wenselijkheid daarvan is bij de voorbereiding of binnen de loop van
het onderzoek niet met de provincie besproken. Wij hebben ter voorbereiding
van het onderzoek en in de loop daarvan geen advies aan derden gevraagd. Wij
hebben het onderzoek verricht op basis van onze eigen expertise.
10.Toen de gegevens van alle gemeenten binnen waren hebben wij die verwerkt.
Wij hebben ons in de eerste plaats gericht op de vraag waar uit oogpunt van
ruimtelijke ordening veiligheidszones van kracht zouden moeten zijn. Zo is
er bijvoorbeeld de regel dat bij nieuwe LPG-tankstations zich binnen een
bepaalde zone geen woningen mogen bevinden. Wij hebben niet nagegaan of die
veiligheidszones in bestemmingsplannen waren verwerkt. In de tweede plaats
richtte het onderzoek zich op het genereren van aanbevelingen voor het
preparatieniveau van de brandweer of andere hulpverleningsdiensten. Daartoe
hebben wij de inrichtingen in een volgorde van risico geplaatst. Hoe groter
het risico, hoe zwaarder het preparatieniveau. Voor de lichtste risico's kon
worden volstaan met een basisprocedure. Als zwaardere niveaus golden
bijvoorbeeld de eis van een bereikbaarheidskaart en de aanwezigheid van een
rampenbestrijdingsplan. Het oogmerk was een evenwicht te bereiken tussen de
omvang van het gevaar en het niveau van de preparatie. Wij hebben de 550
relevante inrichtingen die Overijssel telde in volgorde geplaatst, waarbij
wij als maat hebben gehanteerd het aantal mensen dat zich bevond in het
evaluatiegebied; dat is het gebied op de rand waarvan in geval van een
calamiteit op het terrein van de inrichting 50% van de mensen gewond kan
raken.
11.Ten aanzien van het preparatieniveau geldt alleen een verplichting voor
de meest risicovolle bedrijven. Bij
- 5 -requestnummer 00-390
bedrijven die een veiligheidsrapport moeten maken is ook een
rampenbestrijdingsplan verplicht. Beneden dat niveau kunnen alleen
aanbevelingen worden gedaan.
12.Ik heb nog een fase in het onderzoek overgeslagen. Toen we wisten hoeveel
gevaarlijke stoffen bij bedrijven aanwezig waren en hoe groot het
risicogebied was, dienden wij te weten hoeveel mensen en bijzondere objecten
zoals scholen zich in dat risicogebied bevonden. In september 1998 hebben
wij die vraag uitgezet bij de gemeenten en in september of oktober hebben
wij daar antwoord op gekregen. Enschede heeft ons meegedeeld dat zij
daarvoor geen tijd hadden. In overleg met de projectleider hebben wij toen
zelf aan de hand van de Falkplan-plattegrond en de luchtfoto-atlas een
schatting gemaakt. Dat was voldoende nauwkeurig om de volgorde te bepalen.
Dat is ook bij enkele andere gemeenten zo gegaan.
13.Toen wij de volgorde bepaald hadden hebben wij een concept-rapport
uitgebracht aan de provincie en de gemeenten; de gemeenten kregen over de
inliggende inrichtingen een gedetailleerde rapportage. De provincie heeft
commentaren verzameld. Vervolgens hebben wij het concept-rapport definitief
gemaakt. Daarbij zijn uitsluitend wat formuleringen aangepast omdat de
provincie duidelijk wilde laten uitkomen dat het rapport slechts een eerste
stap was, dat het rapport geen verplichtingen inhield en dat de provincie
geen bevoegdheden had omdat de burgemeester en burgemeester en wethouders
verantwoordelijk waren. In het rapport werd verwoord dat men lokaal moest
nagaan of de aanbevelingen deugden. De risico-analyse is maar een element in
de vraag welke preparatie nodig is. Het kan zijn dat op grond van lokale
omstandigheden een lichtere danwel een zwaardere preparatie nodig is. Het
rapport is nauwkeurig geformuleerd om het niet te dwingend te maken. Mij is
geen reactie van Enschede op het concept-rapport bekend.
14.Op 8 april 1999 heeft de provincie een persconferentie over het rapport
gehouden. Ik ben daar geweest. Daarmee was het onderzoek voor ons afgelopen.
15.De brandweer van Enschede heeft het rapport actief opgepikt. Boetes is
bij ons op kantoor gekomen om na te vragen hoe wij het onderzoek hadden
gedaan en wat wij precies hadden uitgerekend. In opdracht van de brandweer
van Enschede hebben wij toen voor drie LPG-inrichtingen een herevaluatie
gedaan en een nieuwe score berekend. De brandweer heeft ons nauwkeuriger
gegevens over het aantal personen in de omgeving ter beschikking gesteld.
16.Toen Boetes bij ons op kantoor was zijn wij samen door het rapport
gelopen en heb ik uitgelegd wat wij gedaan hadden. S.E. Fireworks is ter
sprake geweest. Ik heb hem
- 6 - requestnummer 00-390
uitgelegd dat wij in onze berekeningen zijn uitgegaan van een scenario van
een tamelijk felle brand en niet van een massa-explosie.
17.Ook bij de bespreking naar aanleiding van fase 1 van het onderzoek is S.E
. Fireworks even ter sprake geweest. In het bestand had S.E. Fireworks de
SBI-code voor een vuurwerkopslagplaats beneden de 1000 kilo. In dat eerste
gesprek is ons gezegd dat het een grote jongen was en dat het toch
meegenomen moest worden. Ongelukkigerwijze is die vergissing toch in de
database opgenomen en ook in het rapport blijven staan. Onze berekeningen
voor S.E. Fireworks zijn evenwel gebaseerd op een grotere omvang. Het is
alleen tekstueel fout gegaan.
18.Verder heb ik in de loop van het onderzoek niets over S.E. Fireworks
gehoord en heb ik er ook niet over gesproken. Bij mijn weten heeft geen van
de AVIV medewerkers contact gehad met S.E. Fireworks.
19.Voor vuurwerkopslag zijn wij uitgegaan van het model van een boekje van
Van Leest uit 1985, dat de ontbranding beschrijft van een hoeveelheid
1.3G-vuurwerk dat zich in het open veld bevindt. Daarbij wordt een
half-bolvormig vuurfront beschreven. Wij waren ons ervan bewust dat dat
model niet helemaal goed is voor vuurwerk in een opslagplaats omdat daar
moet worden uitgegaan van een kegelvormige vlam die uit de deur komt. Het
verschil is evenwel niet dusdanig groot dat wij dat model niet konden
gebruiken. Het ging er tenslotte om hoe veilig de situatie buiten het hek
van de inrichting was.
20.De ramp in Culemborg was mij ten tijde van ons onderzoek bekend, maar
uitsluitend via een artikel in het vakblad Alert. Verder heb ik geen
rapporten over Culemborg gezien. Mijn beeld was toen dat Culemborg een heel
andere inrichting was dan de vuurwerkopslagen waar het hier om ging. Ik zag
Culemborg veeleer als een kruitfabriek. Ik heb me toen niet gerealiseerd dat
het vergelijkbare bedrijven zouden betreffen.
21.Bij de beoordeling van de risico's heeft geen rol gespeeld dat het
vuurwerk was opgeslagen in zeecontainers. Ons scenario was dat bij brand in
een opslageenheid de integriteit van die eenheid als zodanig in stand zou
blijven. Wij zijn niet uit gegaan van het scenario waarbij de ene
opslagplaats de andere aansteekt. Onze berekening was gebaseerd op 500 kilo
1.3G-vuurwerk. Dat was de hoeveelheid met het maximale risico. Die lag niet
in een zeecontainer maar in een bunker.
22.U houdt mij voor dat in het rapport wordt verwezen naar het handboek
milieuvergunningen. Dat handboek ken ik. Wij hebben dat gebruikt omdat het
afstanden bevat vanaf de
- 7 -requestnummer 00-390
deur van een opslagplaats van 1.4S- en 1.4G-vuurwerk tot de terreingrens.
Verder hebben wij het handboek niet gebruikt. CPR7 is meen ik rond de tijd
van het onderzoek ingetrokken. Het had betrekking op springstoffen en
ontstekingsmiddelen, dat is wat anders dan vuurwerk. Wij hebben CPR7 niet
gebruikt. NATO-richtlijnen hebben wij niet in het onderzoek gebruikt. Het
Memorandum Groot Vuurwerk ken ik persoonlijk niet; het zou kunnen dat een
van mijn collega's het wel kent.
23.Het interview namens de Commissie Oosting en het brandweerrapport hadden
betrekking op vergelijkbare zaken als hier aan de orde zijn geweest.
Misschien is met name in het brandweerrapport iets meer in detail ingegaan
op de risico's van de verschillende categorieën vuurwerk en de aanwijzingen
op grond van het BRZO.
24.Enschede was een van de weinige gemeenten die het rapport actief heeft
opgepikt, voor zover het in mijn gezichtsveld ligt. Voor de rest heb ik nog
vragen gehad van Rijssen en Vriezenveen.
25.Ik heb van de collega's die de dossiers bij Enschede hebben onderzocht
niets bijzonders over de inhoud daarvan vernomen, noch in algemene zin, noch
over S.E. Fireworks.
Op vragen van mr. Beer antwoord ik als volgt:
26.Normaliter is het zo dat medewerkers die gemeentelijke dossiers
analyseren kopieën maken van de betreffende pagina's en die meenemen naar
kantoor. Ik neem aan dat het bij Enschede ook zo is gegaan, ik heb daar
verder niets over gehoord.
27.Mij staat niet bij dat in Overijssel eerder een soortgelijk onderzoek is
gedaan.
28.De nieuwe scores voor de LPG-bedrijven bij Enschede hielden in dat een
bedrijf wegviel omdat er geen LPG meer was. Voor de andere bedrijven kan ik
het me niet meer herinneren.
Op vragen van mr. De Witte antwoord ik als volgt:
29.Bij de berekeningen zijn wij voor S.E. Fireworks niet uitgegaan van de
100 kilogram 1.1G-vuurwerk die zich in een loods kon bevinden, omdat die
hoeveelheid zich uitsluitend af en toe in de ompakruimte bevindt. Dat is
geen opslag. Als wij daarmee zouden moeten rekening houden, zouden wij veel
meer in detail moeten ingaan op wat er precies in het bedrijf gebeurde. Dat
viel buiten het kader van het onderzoek. Wij hebben niet per bedrijf een
kwantitatieve risico-analyse gemaakt. U houdt mij voor dat u elders in de
stukken hebt gelezen dat dat
- 8 -requestnummer 00-390
1.1G-vuurwerk niet meer vergund zou zijn. Dat heeft bij onze analyse geen
rol gespeeld. Wij zijn uitgegaan van de vergunning van april 1997. Wat
daarna met de vergunning is gebeurd heeft voor ons onderzoek geen rol meer
gespeeld.
30.Bij 1.1-vuurwerk is de schade primair schade ten gevolge van de schokgolf
en uitworp van brokstukken, naast warmtestraling; bij 1.3- en 1.4-vuurwerk
betreft het schade door warmtestraling.
31.Het onderscheid tussen consumenten- en professioneel vuurwerk is mij
bekend. Het professionele vuurwerk valt in den regel in een hogere klasse;
1.3, 1.2 en soms 1.1. Het meeste consumentenvuurwerk zit in 1.4, soms in 1.3
en alleen in hoogst uitzonderlijke gevallen (bijvoorbeeld bij een vuurpijl)
in een hogere klasse. Het rapport is als maatgevend scenario uitgegaan van
1.3G-vuurwerk. Daarbij is geen verschil gemaakt of het consumenten- of
professioneel vuurwerk was, omdat dat laatste onderscheid de klasse-indeling
doorsnijdt.
32.Ik heb zelf de beoordeling van S.E. Fireworks met mijn collega's gedaan.
Onze conclusie was dat het evaluatiegebied grotendeels binnen het terrein
van het bedrijf viel. Op basis van de Falkplan kaarten en de luchtfoto's,
die overigens van beperkte kwaliteit waren, hebben wij niet geconstateerd
dat er zich in de omgeving grotere aantallen mensen konden bevinden.
33.Bij onze berekeningen gaan wij niet uit van het maximale ongeval; een
meteorietinslag is altijd erger. Maar het maximale ongeval is zeer
onwaarschijnlijk. Wij kiezen een maatgevend scenario. Bij opslag van
brandbare explosieve stoffen is het maatgevend scenario dat het
brandcompartiment zijn integriteit behoudt. Dat is een keuze die is gemaakt
op basis van de consensus in Nederland.
Op vragen van mr. Van Wijmen antwoord ik als volgt:
34.De volgorde waarin wij de inrichtingen hebben geplaatst is gebaseerd op
onze eigen methodiek. Daar heeft de provincie geen invloed op gehad.
Op vragen van mr. Van de Wetering antwoord ik als volgt:
35.In de bijlagen bij het rapport is nauwkeurig aangegeven hoe de
inrichtingen zijn geëvalueerd, zowel naar ruimtelijke ordening als naar
preparatieniveau. In dat evaluatieschema staan de scenario's die wij hebben
gekozen. Er staat niet bij waarom wij bij vuurwerk het zojuist door mij
beschreven scenario hebben gekozen.
- 9 -requestnummer 00-390
36.Bij het maken van het rapport was ik hoogstens uit persberichten op de
hoogte van mogelijk onjuiste etikettering van geïmporteerd vuurwerk, maar
niet zodanig dat dat voor onze analyses verschil maakte.
37.Ten tijde van het schrijven van het rapport voor Overijssel was het
rapport van TNO van 1992 over "Explosie-effecten van enkele soorten groot
vuurwerk ontstaan door een externe brand" mij niet bekend.
Taxe: f 113,25
Na voorlezing volhard en getekend,
- 10 - requestnummer 00-390
Hierna wordt de zaak pro forma aangehouden tot zaterdag 9 juni 2001 om 23.00
uur voor beraad contra-enquête. Mocht een der gerequestreerden
contra-enquête wensen, dan zal de contra-enquête plaatsvinden op 25 en 26
juni 2001, telkens om 9.30 uur. Mocht geen der gerequestreerden voor het
aanhoudingstijdstip iets van zich laten horen, dan wordt het voorlopig
getuigenverhoor gesloten.
WAARVAN PROCES-VERBAAL
Einde citaat.