De kruisoprichting' in de Kortrijkse Onze-Lieve-Vrouwekerk is n van de talrijke altaarstukken die Van Dyck heeft geschilderd gedurende de korte periode, die is verlopen tussen zijn terugkeer uit Itali in 1627, en zijn vertrek naar Engeland, in 1632.
Over het ontstaan van dit werk is men bijzonder goed ingelicht. Door een gelukkig toeval is er een nogal uitvoerige briefwisseling bewaard gebleven, waarin de omstandigheden i.v.m. bestelling en uitvoering van het altaarstuk nauwkeurig worden uiteengezet. In de loop van het jaar 1630 liet Rogier Braye, kanunnik van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, door bemiddeling van de gebroeders Van Woonsel, beiden Antwerpenaars waarvan er n, Joost, te Kortrijk woonachtig was, onderhandelingen aanvatten met Antoon van Dyck.
Deze werd verzocht een Cruyssing Christi te schilderen voor de kerk. Korte tijd later stuurde Van Dyck, die op Braye's verzoek was ingegaan, hem een ontwerp op. De kanunnik vond het goed, onder beding evenwel dat Van Dyck aan de compositie nog de figuren van Johannes en Maria zou toevoegen.
De schilder antwoordde dat hij daarop niet kon ingaan, wellicht omdat het tafereel reeds druk gestoffeerd was, zoals men trouwens ook kan afleiden uit een nog bewaarde olieverfschets, die zich thans bevindt in het Muse Bonnat te Bayonne. Uiteindelijk werd er tussen beide partijen een definitief akkoord bereikt, zodat op 8 mei 1631 Marcus van Woonsel aan kanunnik Braye kon melden dat het voltooide doek was opgerold, klaar om te worden verzonden naar zijn plaats van bestemming. Tien dagen later verklaarde Van Dyck dat hij het bedrag dat men hem voor het doek verschuldigd was, had ontvangen:
Het schilderij is in alle opzichten een karakteristiek voorbeeld onder de altaarstukken die tot stand zijn gekomen in Van Dycks tweede Antwerpse periode en allemaal een sterk gevoelsgeladen religieuze inhoud hebben. Een uitgesproken affectieve benadering van het godsdienstige thema wordt in deze altaarstukken veruitwendigd in de overslanke lichaams- vormen, weke gelaatstrekken en smachtende blikken van de personages. Op het hier besproken werk maakt Christus een wat vrouwelijk-zoeterige indruk, terwijl de oude beulsknechten, hun wrede bedrijvigheid ten spijt, zachte, goedmoedige wezenstrekken bezitten. Deze impressie wordt in niet geringe mate gestimuleerd door het tedere, soms pastelachtige koloriet. In deze 'Kruisoprichting' domineren o.m. goud-geel, lichtpaars en zilvergrijs. Ook door het op decoratief-lineaire werking afgestemde compositieschema, wordt het enigszins lichte karakter van dit naar inhoud nochtans bijzonder tragisch schilderij benadrukt.
Van Dyck staat hier in zijn behandeling van het onderwerp dan ook mijlen ver af van Rubens met zijn gelijknamig schilderij, dat overigens het uitgangspunt heeft gevormd voor het altaarstuk van Kortrijk: de triptiek van 'De kruisoprichting' die Van Dycks leermeester in 1610-1611 uitvoerde voor de Sint-Walburgiskerk te Antwerpen (thans in de kathedraal aldaar).
Naar dat beroemde drieluik schilderde Van Dyck een weliswaar vrije, maar als zodanig toch herkenbare variante in spiegelbeeld. Naar de geest is Rubens' vroege meesterwerk volledig verschillend van het hier besproken stuk. Rubens wist door felle tegenstellingen tussen licht en donker, een gebalde compositie en een geslaagde suggestie van het plastische in de uitbeelding van zijn personages, een dramatiek over te brengen die Van Dyck ten enenmale vreemd is. Qua conceptie staat Van Dyck in dit Kortrijks altaarstuk, zoals trouwens in al zijn andere godsdienstige werken uit dezelfde tijd, veel dichter bij de stijl van de Italiaanse barokschilders, wier werk hij trouwens korte tijd voordien, tijdens zijn verblijf in het Zuiden tussen 1621 en 1627, had leren kennen.
Meer bepaald vertoont de weke inslag in Van Dycks latere godsdienstige œuvre een affiniteit met de stijl van Guido Reni, die op het ogenblik van Van Dycks verblijf op het Apennijnse schiereiland n der meest belangrijke en invloedrijke Italiaanse kunstenaars was.
De tweede Antwerpse periode, waarin Van Dyck dit altaarstuk heeft uitgevoerd, duurde amper vijf jaar. In die korte tijdsspanne heeft de schilder echter een verbazingwekkende bedrijvigheid aan de dag gelegd in opdracht van talloze kerkbesturen, kloosters en abdijen uit de toenmalige Zuidelijke Nederlanden. De tientallen werken, die in de loop van de laatste jaren vr en eerste jaren n 1630 het atelier van de meester verlieten, bewijzen zonder twijfel de grote faam die hij genoot. En inderdaad mag aangenomen worden dat Van Dycks interpretatie van de religieuze thematiek een gunstige weerklank vond bij de gelovigen: na een militante, triomfalistische beginperiode was de Contrareformatie geleidelijk in een fase getreden, waarin de sentimentele devotie een grotere rol ging spelen.
Doch behalve aan zijn eigen stijl dankte Van Dyck zijn vele bestellingen ook aan de omstandigheid dat Rubens juist in deze jaren sterker dan voorheen in beslag was genomen door zijn bedrijvigheid in de diplomatie, die uiteraard aanzienlijk minder speelruimte voor de ontplooiing van zijn louter artistieke activiteiten toeliet. Aannemelijk dat Van Dyck aldus heeft kunnen profiteren van een voor hem gunstige conjunctuur. Ongetwijfeld behoren de altaarstukken uit de tweede Antwerpse periode, samen met de iets vroegere Genuese en iets latere Engelse portretten tot de werken die Van Dycks stijl bekendheid deden verwerven.
Zij zijn het ook geweest, veel meer dan Rubens' religieuze composities, die sterk de stijl van de kleine meesters van de zeventiende-eeuwse Antwerpse schilderkunst hebben benvloed. Inderdaad blijken de Antwerpse schilders vooral vanaf ca. 1650 een zeer grote belangstelling voor Van Dycks vormentaal te hebben betoond, misschien wel vanwege de direct aansprekende pathetiek van de uitbeeldingen. Ook is de waardering, uitgesproken door de zeventiende en achttiende-eeuwse historiografen en critici, in niet onbelangrijke mate te danken aan de tot op het einde van het Ancien Rgime nog zo goed als volledig en ter plaatse bewaarde altaarstukken uit de jaren 1627-1632. De Kortrijkse 'Kruisoprichting' neemt in dat œuvre beslist een voorname plaats in.
Emeritus Hoogleraar Dr. Hans Vlieghe (1939) studeerde kunstgeschiedenis aan de Universiteit Gent. Hij was assistent bij het Seminarie voor de Geschiedenis van de Textiele Kunsten, deed lange periodes onderzoek in Mnchen, Londen, Florence en Rome en behaalde zijn doctoraat in 1967. Daarna werkte hij als onderzoeksassistent van het Nationaal Centrum voor de Plastische Kunsten van de 16de en de 17de Eeuw, nu het Centrum Rubenianum. Vanaf 1974 was hij actief als Research Fellow en Research Director van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen. Ondertussen werd hij hoogleraar aan de universiteiten van Antwerpen en Leuven en later voltijds professor aan de universiteit van Leuven, in 2004 emeritus hoogleraar. Hij is lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van Belgi voor Wetenschappen en Kunsten, van de raad van bestuur van het Centrum Rubenianum (voorzitter, 2004-7) en van de redactie van het Corpus Rubenianum Ludwig Burchard. Samen met Katlijne Van der Stighelen is hij serie-editor van Pictura Nova. Studies in 16e en 17e Vlaamse schilder- en tekenkunst (sinds 1996). Hij is de auteur van talrijke boeken en artikelen over de Vlaamse 17de-eeuwse schilderkunst, vooral over Rubens en de schilders uit zijn directe omgeving. Foto Hans Vlieghe
Antoon van Dyck wordt geboren in het huis 'Den Berendans' op de Grote Markt te Antwerpen, als zevende kind van de rijke koopman Frans van Dyck en diens vrouw Maria Cuypers. In 1609 wordt Antoon van Dyck ingeschreven in het St.-Lucasgilde, als leerling van Hendrik van Balen. Pieter Paul Rubens was al vroeg onder de indruk van Van Dycks ongewone gaven.
Leuven belicht dit jaar in verschillende tentoonstellingen, lezingen en concerten de oude band tussen de familie Arenberg, de stad en de universiteit. Een expo in de universiteitsbibliotheek zal de kastelen van de Arenbergs in hun context plaatsen. M - Museum Leuven toont de kostbare en/of charmante overblijfselen van de bewogen hertogelijke geschiedenis.
Na Gaspar de Crayer in Cassel en Gent en Michaelina Wautier in Antwerpen, wordt dit jaar opnieuw een barokke schilder van onder het stof gehaald. Sabine van Sprang (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van Belgi, Brussel) richt in BOZAR de spots op Theodoor van Loon.
Dit themanummer van Openbaar Kunstbezit Vlaanderen bestaat uit twee grote delen. Het eerste biedt een korte biografische schets, aangevuld met een cultuurhistorische situering van Lucas Faydherbe. Het tweede deel beschrijft Faydherbes sculpturaal en architecturaal werk in een aantal Mechelse kerken.
De achtergevel van de kerk in Schellebelle heeft meer kleur gekregen. Tom Verhoeven heeft een zelfgemaakt schilderij op de gevel gehangen, gebaseerd op de bekende "De kruisoprichting" van Rubens. Eerder stelde hij al andere van zijn kunstwerken tentoon in de kerk. "Nu is het de eerste keer dat ik een werk aan de buitenkant hang", klinkt het.
Het schilderij hangt langs de dijkweg, waar veel fietsers en wandelaars passeren. "Ik wou eens van mijn symboliek afstappen", vertelt de schilder. Normaal schildert hij over zware onderwerpen zoals lijden, armoede en uitbuiting. Die schildert hij dan met veel kleur, in tegenstelling tot de inhoud. "Ik wou graag een werk maken waarbij ik niet moest nadenken", duidt hij. "De kruisoprichting van Rubens vind ik al heel lang een fantastische compositie. Ik wou die graag namaken op mijn eigen manier. Zo heb ik mij uitgeleefd met het schilderen: met grote spatels, met mijn handen, vodden en brede borstels."
Through her art, Greet exposes the viciousness of human pride and self-regard, highlights the suffering of animals, dissolves ranks and reveals the interconnectedness of earthly inhabitants big and small.
On my site, there is an animation film that clarifies the idea behind this work. Man dominates the horse when they meet, he absorbs it and eventually the fused bodies are walking backwards out of the scene. The horse had to give in. Where man passed, the grass disappeared. We are dominant animals struggling with our cultivated side.
3a8082e126